(scroll down for English)
LIPPENSTIFT, PAUWENVEREN EN APPLAUDISSERENDE MANNEN
Koen Leemans
All we can get, de titel van Paul Casaers tentoonstelling in De Garage, kan op verschillende wijzen gelezen worden. Geïnspireerd door de all-you-can-eat-formules in sommige restaurants hekelt de titel onze menselijke gulzigheid en drang naar steeds meer. In onze hedendaagse maatschappij zijn hebzucht en ongebreideld consumentisme sturende krachten in onze gedragingen als individu en als soort. Sociale media, reclame, banale beslommeringen en verveling bepalen het dagelijkse leven. In deze postmoderne wereld-als-pretpark weten we nauwelijks nog wie we zijn. Collectief op zoek naar betekenis lijken we vast te zitten in onze rol van individualistische, egocentrische consument. Al onze behoeften zijn vervuld en toch blijft er een snerpend gevoel van holle leegte. All we can get verwijst naar de schrale zinloosheid van ons bestaan en het pijnlijke gemis aan inhoud, waarachtigheid en fundament. Wanhopig vragen we ons af: Is dit alles? Is this all we can get?
In het huidige tijdsgewricht ontsnappen ook de kunst en de kunstenaar niet aan de steeds terugkerende maar daarom niet minder urgente vraag naar relevantie, noodzaak en zingeving. Ze noopt de kunstenaar tot het scherpstellen van zowel zijn beweegredenen als zijn blik en dwingt hem, als was hij een animist, tot een zoektocht naar verholen betekenissen en achterliggende waarden. Kunstenaar Paul Casaer aanschouwt de slapeloosheid van de massa in deze onbarmhartige tijd en capteert onze geteisterde, ambivalente wereld en de zwalpende mens in de greep van verwarring. Zijn scherpe observaties resulteren in De Garage in een formeel complexe en inventieve tentoonstelling die hij presenteert als een soort animatiepark. Veel animatie valt er echter niet te beleven. Casaer mikt met All we can get niet op verstrooiing of amusement. Hij onderzoekt wat er onder de oppervlakte van onze consumptiegerichte maatschappij schuil gaat en weet zo de bedrieglijkheid en het onbehaaglijke van het onverbiddelijke heden bloot te leggen. Via zijn werk bevraagt hij de manier waarop we objecten, onze omgeving, en onze wereld trachten te voorzien van betekenisvolle verbanden. Zoals goede kunst betaamt, vermijdt de kunstenaar eenduidige antwoorden en oplossingen en roept hij allereerst op tot reflectie.
De tentoonstelling openbaart zich als een sculpturaal parcours dat bestaat uit een aaneenschakeling van niet-plekken. Zowel het parcours als de beelden zelf handelen over de status van het object als een samenvoeging van zowel authentieke als gereproduceerde beelden uit ons collectief geheugen.
Vanuit een voortdurend verlangen naar oorzaak en intentie zoekt Paul Casaer nieuwe beeldende strategieën en staat hij stil bij de verschillende, vaak geaccumuleerde betekenisniveaus van artefacten. Door gebruik of toeeigening, door erosie of uiteenlopende externe factoren laat de tijd onvermijdbaar sporen na op een object. Een object is geen statisch en vaststaand gegeven; het is onderhevig aan tijd én aan onze perceptie en ons bewustzijn van zijn chronologische evolutie. Behalve van hun oorspronkelijke functie en hun eigen particuliere logica worden objecten zo drager van bijkomende informatie en verkrijgen ze andere en nieuwe betekenislagen. Soms zijn deze dadelijk en duidelijk leesbaar, een andere keer zijn ze subtiel en nauwelijks traceerbaar.
Het gebruik van alledaagse voorwerpen en structuren, dikwijls refererend aan allerlei culturele verworvenheden, zorgt ervoor dat Paul Casaers werk vaak herkenbaar, helder en toegankelijk oogt. Soms lijkt de combinatie en ordening van objecten inschikkelijk en haast vanzelfsprekend. In andere gevallen knarst en schuurt de samenstelling van voorwerpen waardoor er van enige logische of bereidwillige cohesie geen sprake kan zijn. De sculpturen lijken bol te staan van de spanning, opgeladen als ze zijn met diverse connotaties. Boeken-, platen- en krantenrekken vergroot hij uit om ze vervolgens als drager te laten dienen voor objecten van een andere schaal of orde. Opgeschaalde lippenstifthouders dienen als containers voor diverse voorwerpen. Van een projectiescherm blijft alleen het kader over waardoor het zijn oorspronkelijke functie heeft verloren. Magneten in afwijkende verschijningen lijken zich als parasieten op willekeurige plaatsen vastgezogen te hebben op het lege frame. Grote bellen zien er in eerste instantie uit als heuse muziekinstrumenten met driepoot, percussiestok en partituur. Tegelijk eigenen ze zich een hermetische autonomie toe en worden het verstarde personages die de ruimte afbakenen en bewaken.
Casaer ging bewust op zoek naar fysieke processen waarbij er andere materialen aangezogen of opgescharreld worden. De magneet, de paperclip en de materiële verstrengeling van objecten zoals die spontaan ontstaat bij tumbleweeds slopen zo zijn beeldtaal binnen. Het laat de werken overkomen alsof ze net zijn samenbracht, als een onbekende compositie. Zijn aandacht voor kenmerkende objecten en materialen maakt zijn werk concreet en realistisch. Anderzijds schrijft het zich door de aangehaalde thematiek en veelvoudige betekenislagen onmiskenbaar in in de conceptuele traditie.
Casaers interesse in detail uit zich in een waardering voor het gefabriceerde en wat vaak onopgemerkt blijft of veronachtzaamd is. Door eliminatie probeert hij een zo juist mogelijk spaarzaam evenwicht te bekomen tussen de gereduceerde middelen en een maximale uitstraling. Om die spanning verder op te voeren is hij de materialen nog meer gaan uitpuren en verschralen. Het gros van de sculpturen is opgebouwd uit ijzer, gietijzer, en zuinig aangevuld met materialen uit de huiselijke sfeer zoals witte melamine, bollen wol,… Het is alsof hij zich afvraagt hoe ver je een object kan uitkleden tot het zijn bestaansreden verliest. Kleur vermijdt hij zoveel mogelijk, tenzij deze onlosmakelijk met het beeld verbonden is. Elk beeld stelt zo zijn eigen regels en wordt een systeem op zichzelf. Hoewel idee en beeld via een trial-and-errormethode vorm krijgen tijdens het creatieproces moet elke toevoeging, elke handeling, een bewuste en noodzakelijke beslissing zijn.
De harde materialen en de donkere, kille uitstraling van het recente werk verlenen aan de totaliteit van de tentoonstelling een grote visuele gelijkvormigheid. De presentatie doet denken aan een door een natuurbrand geteisterd landschap. Na de doortocht van het verwoestende vuur oogt alles er homogeen, verschroeid en zwartgeblakerd, onherkenbaar, op enkele uitzonderingen na. Sommige artefacten zoals metalen structuren blijven hard en ontbeend over, verwrongen maar herkenbaar met hier en daar nog een flard kleur. Bij de Romeinse ruïnestad Pompeï zien we een zelfde fenomeen. De uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus betekende het einde van Pompeï. De vulkaan bedekte alles onder een laag lava, as en puin en conserveerde zo het dagelijks leven. De hele omgeving verwerd tot een allesomvattende sculpturale structuur. Tempels, huizen, wandschilderingen, objecten, dierlijke en menselijke resten kregen na de nietsontziende vulkaanuitbarsting dezelfde status en hoedanigheid.
Door het ontrafelen van de sculpturale grammatica bevraagt en nuanceert Casaer de status en impact van ieder ingezet object. Zowel de gehanteerde codes als het verwachtingspatroon van de toeschouwer stelt hij op de proef. Met een zelfde kritische blik als waarmee hij naar onze tijd kijkt, onderzoekt Casaer het klassieke artefact. In de loop van de geschiedenis waren voorwerpen doorgaans een vertaling van de menselijke verworvenheden, zekerheden, successen en macht. Door het bewust transformeren en decontextualiseren evoceert Casaer onze twijfel en angst en etaleert hij het materialistische, ijdele, inconsequente en bovenal de falende natuur van de mens. Het vanitasgegeven is evenals in eerder werk van Casaer nadrukkelijk aanwezig. Voorwerpen zoals lippen- stift en pauwenveren, die verwijzen naar onze ijdelheid, het futiele en tijdelijke van het bestaan,
plaatst hij naast absurde constructies en referenties naar de kunstgeschiedenis.
Als centrale sculptuur figureert een boekenrek dat door uitvergroting eerder op een tribune lijkt. Het is nochtans geen infrastructuur van waaruit we naar een evenement kunnen kijken. Opgerekte achteruitkijkspiegels nemen alle plaats in en confronteren de kijker in de eerste plaats met zichzelf. Ze verbeelden het juk van de herinnering die we meedragen en mogelijk achter ons willen laten. Telkens opnieuw verplicht de kunstenaar de bezoeker om zijn of haar eigen blik naar zichzelf te richten en bij te stellen. Ook de applaudisserende mannen die als toeschouwers langs het tentoonstellingsparcours staan, roepen bovenal vragen op. Klappen ze voor ons, voor elkaar of laat de kunstenaar deze toeschouwers zijn eigen puike prestaties bejubelen? Enerzijds nemen de mannen de rol op van het koor uit het klassieke Griekse theater: een soort van ideale toeschouwer, die als beschouwende partij meeleeft met het gebeuren, erop reageert en lucht geeft aan haar gevoelens. Anderzijds overstijgen ze hun rol als toeschouwer en worden ze zelf ‘evenement’. Als een soort incrowd die zichzelf eindeloos bevestigt. Zodoende laakt de kunstenaar onze huidige constante en aanstellerige drang tot zelfpromotie via allerlei sociale mediakanalen.
De voornaamste kwaliteit van de tentoonstelling ligt evenwel niet in een morele boodschap. Ze ligt in de weerbarstigheid van het ambigue beeld en de ondoorgrondelijkheid van de sculpturale ervaring. Als beeldenmaker ontwerpt Casaer een eigen artistiek universum waarin nieuwe verbindingen ontstaan en dingen zich op een plek kunnen bevinden waar dat doorgaans niet kan. Door de gelijkschakeling van objecten en thema’s, het wisselen van schaal en de inzet van zowel echte objecten als voorstellingen ervan creëert hij nieuwe betekenissen en verbanden. In een uitgeklede vorm krijgt de aangehaalde thematiek gestalte. Als een meester-stylist slaagt hij er in zijn kunst een zekere ongrijpbaarheid te geven. Paul Casaer kijkt naar de toekomst zoals die zich in het huidige moment manifesteert.
LIPSTICK, PEACOCK FEATHERS AND APPLAUDING MEN
Koen Leemans
All we can get, the title of Paul Casaer’s exhibition at De Garage, can be read in different ways. Inspired by all-you-can-eat restaurants, it denounces our human gluttony and desire for more. In today’s society, greed and unbridled consumerism guide our behaviour as individuals and as a species. Social media, advertising, trivial worries and boredom determine daily life. In this postmodern world-as-a-funfair, we hardly know who we are any more. In search of meaning, we seem to be collectively stuck in our role of individualistic, self-centred consumers. Our needs have been met, and yet a piercing sense of hollowness remains. All we can get refers to the meaninglessness of our existence and the painful lack of content, truthfulness and fundamental values. We wonder desperately: Is this it? Is this all we can get?
At this juncture, art and artists cannot escape recurring, but no less pressing, issues of relevance, urgency and meaningfulness. These issues impel artists to hone their motives and gaze, and force them to search for concealed meanings and underlying values as if they were animists. Casaer beholds the sleeplessness of the masses in these ruthless times and captures our tormented, ambivalent world – captures humankind in its staggering confusion. At De Garage, his sharp eye results in a formally complex and inventive exhibition presented as a kind of funfair, though without much fun. In All we can get, Casaer is not aiming for distraction or fun. He is exploring that which lies dormant underneath the surface of our consumer-driven society, revealing the fallacy and discomfort of a relentless present. Through his work, he questions the way we try to provide objects, our surroundings and our world with meaningful connections. As befits good art, the artist avoids univocal answers and solutions, and calls for reflection first and foremost.
The exhibition takes the form of a sculptural route, a succession of non-places. Both the route and the images themselves deal with the status of the object as an amalgamation of both authentic and reproduced images from our collective memory. An ongoing preoccupation with cause and effect drives Casaer to seek out new visual strategies, pondering the different, often accumulated meanings of artefacts. Through use or appropriation, through erosion or varying external factors, time inevitably leaves its mark on an object. An object is not a static and fixed given; it is subject to time and to our perception and awareness of its chronological evolution. Apart from their original function and their own particular logic, objects thus carry additional information and acquire other, new layers of meaning. Sometimes these are instantly and clearly legible; at other times they are subtle and barely traceable.
The use of everyday objects and structures, often referring to all kinds of cultural achievements, makes Casaer’s work look recognisable, clear and accessible. Sometimes the combination and arrangement of objects seems accomodating and nearly self-evident. Other instances show a composition of objects possessing a kind of friction that evades logical or willing cohesion. The sculptures seem to burst with tension, charged as they are with various connotations. Book, record and newspaper racks are enlarged into supports for objects of a different scale or class. Scaled-up lipstick holders serve as containers for a variety of objects. A projection screen of which only the frame remains, loses its original function. Anomalous-looking magnets seem to have randomly sucked themselves onto the empty frame like parasites. Large bells initially look like proper musical instruments, replete with stands, percussion sticks and scores. At the same time, they assume a hermetic autonomy, turning into rigid characters that demarcate and guard the space.
Casaer consciously looked for physical processes in which other materials were drawn in or raked up. Magnets, paperclips and tumbleweed-like entanglements of objects slipped into his visual language. This makes the works seem put together only recently, like unknown compositions. His attention to characteristic objects and materials makes his work concrete and realistic. On the other hand, it is unmistakably part of the conceptual tradition due to its themes and multiple layers of meaning.
Casaer’s interest in details manifests itself in an appreciation of that which is manufactured, and which often goes unnoticed, or is neglected. Through elimination, he tries to achieve the right minimal balance between reduced means and maximum radiance. To further heighten this tension, he has kept on distilling his materials, making them increasingly poor. Most sculptures are made of iron, cast iron, minimally supplemented by domestic materials such as white melamine, balls of yarn, etc. It seems as if he is wondering how far he can pare down an object before it loses its raison d’être. Colour he avoids as much as possible, unless it is inextricably bound up with the image. Each image sets its own rules and becomes its own system. Although idea and image take shape through trial and error during the course of the creation process, every addition, every action, must be a conscious and necessary decision.
The hard materials and the dark, cool appearance of Casaer’s recent work lend great visual uniformity to the exhibition as a whole. The presentation is reminiscent of a fire-ravaged landscape. After the passage of the devastating fire, everything looks homogeneous, scorched and charred, for the most part unrecognisable. Some artefacts such as metal structures remain, firm and deboned, twisted but recognisable, perhaps a scrap of colour here and there. We see a similar phenomenon in the ruined city of Pompeii. The eruption of Vesuvius in 79 AD signalled the end of Pompeii, covering everything under a layer of lava, ash and rubble, and thus preserving daily life. The entire area became one big sculptural structure. The ruthless volcanic eruption reduced temples, houses, murals, objects, animal and human remains alike to the same status and quality.
By unravelling the sculptural grammar at work, Casaer questions and refines the status and impact of every object he uses. Both the codes and the spectator’s expectations are put to the test. Casaer examines classic artefacts and the current times with the same critical eye. Historically, objects were usually a translation of human achievements, certainties, successes and power. By consciously transforming and decontextualising them, Casaer conjures up our doubts and fears, displaying the materialistic, vain, inconsistent and above all failing nature of mankind. As in his earlier work, the vanitas theme looms large. He places objects such as lipstick and peacock feathers, which refer to our vanity, to the futility and temporality of existence, alongside absurd constructions and references to art history.
The central sculpture is a book rack which, because it has been enlarged, looks more like a spectator stand, though it is not an infrastructure from which one could watch an event. Enlarged rear-view mirrors take up all the room, confronting spectators first of all with themselves. The mirrors represent the yoke of the memories we carry with us and might want to leave behind. Time and again, the artist forces visitors to confront their own gaze and adjust. The men applauding along the exhibition route raise questions as well. Are they applauding us, or each other, or does the artist have these spectators applaud his own excellent performance? On the one hand, the men take on the role of the chorus from classical Greek theatre: a kind of ideal spectator who observes the event, empathises with it, reacts to it and airs his feelings. On the other hand, they transcend their role as spectators and become “events” themselves, like a kind of in-crowd endlessly confirming itself. In this way, the artist denounces the constant grandstanding urge for self-promotion through all kinds of social-media channels in current times.
The main quality of the exhibition, however, is not the moral message, but the unruliness of the ambiguous image, and the inscrutability of the sculptural experience. As a sculptor, Casaer creates his own artistic universe in which new connections are made and things appear in places where they usually can’t be. By equalising objects and themes, changing scale and using both real objects and their representations, he creates new meanings and connections. The referenced themes take shape in a stripped-down form. A master stylist, he manages to lend his art a certain intangibility. Paul Casaer looks at the future as it manifests itself in the present.
LIPPENSTIFT, PAUWENVEREN EN APPLAUDISSERENDE MANNEN
Koen Leemans
All we can get, de titel van Paul Casaers tentoonstelling in De Garage, kan op verschillende wijzen gelezen worden. Geïnspireerd door de all-you-can-eat-formules in sommige restaurants hekelt de titel onze menselijke gulzigheid en drang naar steeds meer. In onze hedendaagse maatschappij zijn hebzucht en ongebreideld consumentisme sturende krachten in onze gedragingen als individu en als soort. Sociale media, reclame, banale beslommeringen en verveling bepalen het dagelijkse leven. In deze postmoderne wereld-als-pretpark weten we nauwelijks nog wie we zijn. Collectief op zoek naar betekenis lijken we vast te zitten in onze rol van individualistische, egocentrische consument. Al onze behoeften zijn vervuld en toch blijft er een snerpend gevoel van holle leegte. All we can get verwijst naar de schrale zinloosheid van ons bestaan en het pijnlijke gemis aan inhoud, waarachtigheid en fundament. Wanhopig vragen we ons af: Is dit alles? Is this all we can get?
In het huidige tijdsgewricht ontsnappen ook de kunst en de kunstenaar niet aan de steeds terugkerende maar daarom niet minder urgente vraag naar relevantie, noodzaak en zingeving. Ze noopt de kunstenaar tot het scherpstellen van zowel zijn beweegredenen als zijn blik en dwingt hem, als was hij een animist, tot een zoektocht naar verholen betekenissen en achterliggende waarden. Kunstenaar Paul Casaer aanschouwt de slapeloosheid van de massa in deze onbarmhartige tijd en capteert onze geteisterde, ambivalente wereld en de zwalpende mens in de greep van verwarring. Zijn scherpe observaties resulteren in De Garage in een formeel complexe en inventieve tentoonstelling die hij presenteert als een soort animatiepark. Veel animatie valt er echter niet te beleven. Casaer mikt met All we can get niet op verstrooiing of amusement. Hij onderzoekt wat er onder de oppervlakte van onze consumptiegerichte maatschappij schuil gaat en weet zo de bedrieglijkheid en het onbehaaglijke van het onverbiddelijke heden bloot te leggen. Via zijn werk bevraagt hij de manier waarop we objecten, onze omgeving, en onze wereld trachten te voorzien van betekenisvolle verbanden. Zoals goede kunst betaamt, vermijdt de kunstenaar eenduidige antwoorden en oplossingen en roept hij allereerst op tot reflectie.
De tentoonstelling openbaart zich als een sculpturaal parcours dat bestaat uit een aaneenschakeling van niet-plekken. Zowel het parcours als de beelden zelf handelen over de status van het object als een samenvoeging van zowel authentieke als gereproduceerde beelden uit ons collectief geheugen.
Vanuit een voortdurend verlangen naar oorzaak en intentie zoekt Paul Casaer nieuwe beeldende strategieën en staat hij stil bij de verschillende, vaak geaccumuleerde betekenisniveaus van artefacten. Door gebruik of toeeigening, door erosie of uiteenlopende externe factoren laat de tijd onvermijdbaar sporen na op een object. Een object is geen statisch en vaststaand gegeven; het is onderhevig aan tijd én aan onze perceptie en ons bewustzijn van zijn chronologische evolutie. Behalve van hun oorspronkelijke functie en hun eigen particuliere logica worden objecten zo drager van bijkomende informatie en verkrijgen ze andere en nieuwe betekenislagen. Soms zijn deze dadelijk en duidelijk leesbaar, een andere keer zijn ze subtiel en nauwelijks traceerbaar.
Het gebruik van alledaagse voorwerpen en structuren, dikwijls refererend aan allerlei culturele verworvenheden, zorgt ervoor dat Paul Casaers werk vaak herkenbaar, helder en toegankelijk oogt. Soms lijkt de combinatie en ordening van objecten inschikkelijk en haast vanzelfsprekend. In andere gevallen knarst en schuurt de samenstelling van voorwerpen waardoor er van enige logische of bereidwillige cohesie geen sprake kan zijn. De sculpturen lijken bol te staan van de spanning, opgeladen als ze zijn met diverse connotaties. Boeken-, platen- en krantenrekken vergroot hij uit om ze vervolgens als drager te laten dienen voor objecten van een andere schaal of orde. Opgeschaalde lippenstifthouders dienen als containers voor diverse voorwerpen. Van een projectiescherm blijft alleen het kader over waardoor het zijn oorspronkelijke functie heeft verloren. Magneten in afwijkende verschijningen lijken zich als parasieten op willekeurige plaatsen vastgezogen te hebben op het lege frame. Grote bellen zien er in eerste instantie uit als heuse muziekinstrumenten met driepoot, percussiestok en partituur. Tegelijk eigenen ze zich een hermetische autonomie toe en worden het verstarde personages die de ruimte afbakenen en bewaken.
Casaer ging bewust op zoek naar fysieke processen waarbij er andere materialen aangezogen of opgescharreld worden. De magneet, de paperclip en de materiële verstrengeling van objecten zoals die spontaan ontstaat bij tumbleweeds slopen zo zijn beeldtaal binnen. Het laat de werken overkomen alsof ze net zijn samenbracht, als een onbekende compositie. Zijn aandacht voor kenmerkende objecten en materialen maakt zijn werk concreet en realistisch. Anderzijds schrijft het zich door de aangehaalde thematiek en veelvoudige betekenislagen onmiskenbaar in in de conceptuele traditie.
Casaers interesse in detail uit zich in een waardering voor het gefabriceerde en wat vaak onopgemerkt blijft of veronachtzaamd is. Door eliminatie probeert hij een zo juist mogelijk spaarzaam evenwicht te bekomen tussen de gereduceerde middelen en een maximale uitstraling. Om die spanning verder op te voeren is hij de materialen nog meer gaan uitpuren en verschralen. Het gros van de sculpturen is opgebouwd uit ijzer, gietijzer, en zuinig aangevuld met materialen uit de huiselijke sfeer zoals witte melamine, bollen wol,… Het is alsof hij zich afvraagt hoe ver je een object kan uitkleden tot het zijn bestaansreden verliest. Kleur vermijdt hij zoveel mogelijk, tenzij deze onlosmakelijk met het beeld verbonden is. Elk beeld stelt zo zijn eigen regels en wordt een systeem op zichzelf. Hoewel idee en beeld via een trial-and-errormethode vorm krijgen tijdens het creatieproces moet elke toevoeging, elke handeling, een bewuste en noodzakelijke beslissing zijn.
De harde materialen en de donkere, kille uitstraling van het recente werk verlenen aan de totaliteit van de tentoonstelling een grote visuele gelijkvormigheid. De presentatie doet denken aan een door een natuurbrand geteisterd landschap. Na de doortocht van het verwoestende vuur oogt alles er homogeen, verschroeid en zwartgeblakerd, onherkenbaar, op enkele uitzonderingen na. Sommige artefacten zoals metalen structuren blijven hard en ontbeend over, verwrongen maar herkenbaar met hier en daar nog een flard kleur. Bij de Romeinse ruïnestad Pompeï zien we een zelfde fenomeen. De uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus betekende het einde van Pompeï. De vulkaan bedekte alles onder een laag lava, as en puin en conserveerde zo het dagelijks leven. De hele omgeving verwerd tot een allesomvattende sculpturale structuur. Tempels, huizen, wandschilderingen, objecten, dierlijke en menselijke resten kregen na de nietsontziende vulkaanuitbarsting dezelfde status en hoedanigheid.
Door het ontrafelen van de sculpturale grammatica bevraagt en nuanceert Casaer de status en impact van ieder ingezet object. Zowel de gehanteerde codes als het verwachtingspatroon van de toeschouwer stelt hij op de proef. Met een zelfde kritische blik als waarmee hij naar onze tijd kijkt, onderzoekt Casaer het klassieke artefact. In de loop van de geschiedenis waren voorwerpen doorgaans een vertaling van de menselijke verworvenheden, zekerheden, successen en macht. Door het bewust transformeren en decontextualiseren evoceert Casaer onze twijfel en angst en etaleert hij het materialistische, ijdele, inconsequente en bovenal de falende natuur van de mens. Het vanitasgegeven is evenals in eerder werk van Casaer nadrukkelijk aanwezig. Voorwerpen zoals lippen- stift en pauwenveren, die verwijzen naar onze ijdelheid, het futiele en tijdelijke van het bestaan,
plaatst hij naast absurde constructies en referenties naar de kunstgeschiedenis.
Als centrale sculptuur figureert een boekenrek dat door uitvergroting eerder op een tribune lijkt. Het is nochtans geen infrastructuur van waaruit we naar een evenement kunnen kijken. Opgerekte achteruitkijkspiegels nemen alle plaats in en confronteren de kijker in de eerste plaats met zichzelf. Ze verbeelden het juk van de herinnering die we meedragen en mogelijk achter ons willen laten. Telkens opnieuw verplicht de kunstenaar de bezoeker om zijn of haar eigen blik naar zichzelf te richten en bij te stellen. Ook de applaudisserende mannen die als toeschouwers langs het tentoonstellingsparcours staan, roepen bovenal vragen op. Klappen ze voor ons, voor elkaar of laat de kunstenaar deze toeschouwers zijn eigen puike prestaties bejubelen? Enerzijds nemen de mannen de rol op van het koor uit het klassieke Griekse theater: een soort van ideale toeschouwer, die als beschouwende partij meeleeft met het gebeuren, erop reageert en lucht geeft aan haar gevoelens. Anderzijds overstijgen ze hun rol als toeschouwer en worden ze zelf ‘evenement’. Als een soort incrowd die zichzelf eindeloos bevestigt. Zodoende laakt de kunstenaar onze huidige constante en aanstellerige drang tot zelfpromotie via allerlei sociale mediakanalen.
De voornaamste kwaliteit van de tentoonstelling ligt evenwel niet in een morele boodschap. Ze ligt in de weerbarstigheid van het ambigue beeld en de ondoorgrondelijkheid van de sculpturale ervaring. Als beeldenmaker ontwerpt Casaer een eigen artistiek universum waarin nieuwe verbindingen ontstaan en dingen zich op een plek kunnen bevinden waar dat doorgaans niet kan. Door de gelijkschakeling van objecten en thema’s, het wisselen van schaal en de inzet van zowel echte objecten als voorstellingen ervan creëert hij nieuwe betekenissen en verbanden. In een uitgeklede vorm krijgt de aangehaalde thematiek gestalte. Als een meester-stylist slaagt hij er in zijn kunst een zekere ongrijpbaarheid te geven. Paul Casaer kijkt naar de toekomst zoals die zich in het huidige moment manifesteert.
LIPSTICK, PEACOCK FEATHERS AND APPLAUDING MEN
Koen Leemans
All we can get, the title of Paul Casaer’s exhibition at De Garage, can be read in different ways. Inspired by all-you-can-eat restaurants, it denounces our human gluttony and desire for more. In today’s society, greed and unbridled consumerism guide our behaviour as individuals and as a species. Social media, advertising, trivial worries and boredom determine daily life. In this postmodern world-as-a-funfair, we hardly know who we are any more. In search of meaning, we seem to be collectively stuck in our role of individualistic, self-centred consumers. Our needs have been met, and yet a piercing sense of hollowness remains. All we can get refers to the meaninglessness of our existence and the painful lack of content, truthfulness and fundamental values. We wonder desperately: Is this it? Is this all we can get?
At this juncture, art and artists cannot escape recurring, but no less pressing, issues of relevance, urgency and meaningfulness. These issues impel artists to hone their motives and gaze, and force them to search for concealed meanings and underlying values as if they were animists. Casaer beholds the sleeplessness of the masses in these ruthless times and captures our tormented, ambivalent world – captures humankind in its staggering confusion. At De Garage, his sharp eye results in a formally complex and inventive exhibition presented as a kind of funfair, though without much fun. In All we can get, Casaer is not aiming for distraction or fun. He is exploring that which lies dormant underneath the surface of our consumer-driven society, revealing the fallacy and discomfort of a relentless present. Through his work, he questions the way we try to provide objects, our surroundings and our world with meaningful connections. As befits good art, the artist avoids univocal answers and solutions, and calls for reflection first and foremost.
The exhibition takes the form of a sculptural route, a succession of non-places. Both the route and the images themselves deal with the status of the object as an amalgamation of both authentic and reproduced images from our collective memory. An ongoing preoccupation with cause and effect drives Casaer to seek out new visual strategies, pondering the different, often accumulated meanings of artefacts. Through use or appropriation, through erosion or varying external factors, time inevitably leaves its mark on an object. An object is not a static and fixed given; it is subject to time and to our perception and awareness of its chronological evolution. Apart from their original function and their own particular logic, objects thus carry additional information and acquire other, new layers of meaning. Sometimes these are instantly and clearly legible; at other times they are subtle and barely traceable.
The use of everyday objects and structures, often referring to all kinds of cultural achievements, makes Casaer’s work look recognisable, clear and accessible. Sometimes the combination and arrangement of objects seems accomodating and nearly self-evident. Other instances show a composition of objects possessing a kind of friction that evades logical or willing cohesion. The sculptures seem to burst with tension, charged as they are with various connotations. Book, record and newspaper racks are enlarged into supports for objects of a different scale or class. Scaled-up lipstick holders serve as containers for a variety of objects. A projection screen of which only the frame remains, loses its original function. Anomalous-looking magnets seem to have randomly sucked themselves onto the empty frame like parasites. Large bells initially look like proper musical instruments, replete with stands, percussion sticks and scores. At the same time, they assume a hermetic autonomy, turning into rigid characters that demarcate and guard the space.
Casaer consciously looked for physical processes in which other materials were drawn in or raked up. Magnets, paperclips and tumbleweed-like entanglements of objects slipped into his visual language. This makes the works seem put together only recently, like unknown compositions. His attention to characteristic objects and materials makes his work concrete and realistic. On the other hand, it is unmistakably part of the conceptual tradition due to its themes and multiple layers of meaning.
Casaer’s interest in details manifests itself in an appreciation of that which is manufactured, and which often goes unnoticed, or is neglected. Through elimination, he tries to achieve the right minimal balance between reduced means and maximum radiance. To further heighten this tension, he has kept on distilling his materials, making them increasingly poor. Most sculptures are made of iron, cast iron, minimally supplemented by domestic materials such as white melamine, balls of yarn, etc. It seems as if he is wondering how far he can pare down an object before it loses its raison d’être. Colour he avoids as much as possible, unless it is inextricably bound up with the image. Each image sets its own rules and becomes its own system. Although idea and image take shape through trial and error during the course of the creation process, every addition, every action, must be a conscious and necessary decision.
The hard materials and the dark, cool appearance of Casaer’s recent work lend great visual uniformity to the exhibition as a whole. The presentation is reminiscent of a fire-ravaged landscape. After the passage of the devastating fire, everything looks homogeneous, scorched and charred, for the most part unrecognisable. Some artefacts such as metal structures remain, firm and deboned, twisted but recognisable, perhaps a scrap of colour here and there. We see a similar phenomenon in the ruined city of Pompeii. The eruption of Vesuvius in 79 AD signalled the end of Pompeii, covering everything under a layer of lava, ash and rubble, and thus preserving daily life. The entire area became one big sculptural structure. The ruthless volcanic eruption reduced temples, houses, murals, objects, animal and human remains alike to the same status and quality.
By unravelling the sculptural grammar at work, Casaer questions and refines the status and impact of every object he uses. Both the codes and the spectator’s expectations are put to the test. Casaer examines classic artefacts and the current times with the same critical eye. Historically, objects were usually a translation of human achievements, certainties, successes and power. By consciously transforming and decontextualising them, Casaer conjures up our doubts and fears, displaying the materialistic, vain, inconsistent and above all failing nature of mankind. As in his earlier work, the vanitas theme looms large. He places objects such as lipstick and peacock feathers, which refer to our vanity, to the futility and temporality of existence, alongside absurd constructions and references to art history.
The central sculpture is a book rack which, because it has been enlarged, looks more like a spectator stand, though it is not an infrastructure from which one could watch an event. Enlarged rear-view mirrors take up all the room, confronting spectators first of all with themselves. The mirrors represent the yoke of the memories we carry with us and might want to leave behind. Time and again, the artist forces visitors to confront their own gaze and adjust. The men applauding along the exhibition route raise questions as well. Are they applauding us, or each other, or does the artist have these spectators applaud his own excellent performance? On the one hand, the men take on the role of the chorus from classical Greek theatre: a kind of ideal spectator who observes the event, empathises with it, reacts to it and airs his feelings. On the other hand, they transcend their role as spectators and become “events” themselves, like a kind of in-crowd endlessly confirming itself. In this way, the artist denounces the constant grandstanding urge for self-promotion through all kinds of social-media channels in current times.
The main quality of the exhibition, however, is not the moral message, but the unruliness of the ambiguous image, and the inscrutability of the sculptural experience. As a sculptor, Casaer creates his own artistic universe in which new connections are made and things appear in places where they usually can’t be. By equalising objects and themes, changing scale and using both real objects and their representations, he creates new meanings and connections. The referenced themes take shape in a stripped-down form. A master stylist, he manages to lend his art a certain intangibility. Paul Casaer looks at the future as it manifests itself in the present.